household

UK:^*UK and possibly other pronunciationsUK and possibly other pronunciations/ˈhaʊshəʊld/

US:USA pronunciation: IPAUSA pronunciation: IPA/ˈhaʊsˌhoʊld, -ˌoʊld/

US:USA pronunciation: respellingUSA pronunciation: respelling(hous′hōld′, -ōld′)

Voornaamste vertalingen
Engels		Nederlands
household n	(people)	huishouden nw het
		alle bewoners van een huis
	We are going to have a meeting of the whole household tonight.
household n	(home)	huishouden nw het
	The household was liable for taxes.
household n as adj	(of a household)	huishouden nw het
	Our household income is slightly above average.
household n as adj	(used in household)	huishoudelijk bn
	The thieves took all the household appliances.

Aanvullende vertalingen
Engels		Nederlands
household n as adj	(ordinary)	alledaags bn
		gewoon bn
	It's a household tool kit, nothing special.
household n as adj	(commonly known)	gevestigd bn
	The name 'Einstein' has become a household byword for genius.

Overeenkomende vermeldingen van de andere kant van het woordenboek

Voornaamste vertalingen
Nederlands		Engels
huishoud bn/bw	enkel als voorvoegsel (met betrekking tot het huishouden)	domestic, household adj
familie nw de	(gezin)	family n
		household n
gezin nw het		family n
		household n
huishouden nw het	(huisraad)	household n
huishouden nw het	(gezin)	household n
		family n

Samengestelde woorden:
Nederlands		Engels
boel nw de	(boedel)	household effects npl
		contents npl
hof, mv. hoven nw het	(verblijf van een vorst)	court n
		castle n
		royal household n
hoofd van het gezin nw het	(kostwinner)	head of the family, head of the household, householder n
		breadwinner n
hoofd van het gezin nw het	(baas in het gezin)	head of the family, head of the household, householder n
hoofd van het huishouden nw het	(baas van de huishoudbedienden)	head of the household, householder n
huishoudelijke artikelen bn+nw mv	(koopwaar die in huis gebruikt wordt)	household items, household articles npl

Samengestelde woorden:
Engels		Nederlands
head of household n	([sb] in charge of a family)	hoofd van het huishouden, hoofd van het gezin frase
	Forget about Dad, my Mum is definitely the head of the household!
household chores npl	(tasks done in the home)	huishoudelijke taken bn + nw
	Don't let household chores take up the whole of your day.
	Betsy said she had to finish her household chores before she could go out.
household goods npl	(articles used in the home)	huishoudelijke artikelen bn + nw
	I went to shops to buy some household goods.
	Ik ben naar de winkel gegaan voor wat huishoudelijke artikelen.
household word (US), household name (UK) n	([sth] or [sb] famous) (figuurlijk)	begrip nw het
	All of these famous actresses are household names. The footballer David Beckham is now a household name.
	David Beckham is een begrip in de voetbalwereld.

Collocatie: a [three] -person household, household [appliances, bills, furniture, maintenance], a household of [three] people, meer...

Forumdiscussies met de woorden "household" in de titel:

Go to Preferences page and choose from different actions for taps or mouse clicks.

Advertenties

Advertenties

Meld een ongepaste advertentie.
WordReference.com WORD OF THE DAY GET THE DAILY EMAIL!

Word begunstiger van WordReference voor een advertentievrije weergave van de site.